Het debat over de belasting van roerende inkomsten neemt een nieuwe wending. Een ontwerptekst, die momenteel nog in bespreking is maar al breed werd verspreid, legt de fundamenten van een algemene meerwaardebelasting op roerende goederen, met een geplande inwerkingtreding op 1 januari 2026. Deze hervorming zou een fundamentele breuk betekenen met het huidige Belgische systeem, waarin meerwaarden binnen de normale beheercontext van het privévermogen doorgaans vrijgesteld zijn.
Voor grote meerwaarden voorziet het ontwerp in een getrapte heffing:
Het systeem beoogt een eerlijker verdeling van de belastingdruk, door hogere meerwaarden zwaarder te belasten.
De belasting zou van toepassing zijn op vrijwel alle roerende activa, waaronder:
Alle beleggers vallen onder het bereik van de regeling, ook wie belegt in producten met gewaarborgd rendement of in fiscaal voordelige verzekeringscontracten.
Een cruciaal aandachtspunt is de waarderingsmethode voor niet-beursgenoteerde aandelen. Er worden twee benaderingen voorgesteld:
Deze keuze is essentieel voor familiale holdings of KMO’s, waar een beurskoers ontbreekt en transacties zeldzaam zijn.
De heffing zou in de praktijk via bronbelasting worden geïnd door tussenpersonen, zoals banken of beheerders. Dit moet zorgen voor administratieve eenvoud en rechtszekerheid.
Het ontwerp houdt ook rekening met verzachtende maatregelen:
Tegelijkertijd worden twee bestaande heffingen geschrapt:
De invoering van een algemene meerwaardebelasting op roerende goederen vanaf 2026 zou een fundamentele hervorming van het Belgische fiscale landschap betekenen.
Het doel is een meer coherente en rechtvaardige fiscaliteit, maar de praktische en juridische gevolgen zullen aanzienlijk zijn voor investeerders.
De komende politieke onderhandelingen en de finale wettekst zullen bepalend zijn voor de manier waarop deze nieuwe belasting werkelijkheid wordt.